Nadat ik een paar maanden geleden met iemand geslachtsgemeenschap bedreef, doordrong het mij weer, maar deze keer nog dieper. Ik leef en blijkbaar zal ik dood gaan. In het aanschijn van die dood werd ik bewust van de gigantische liefdesverklaring die gaande was: we delen tijd met elkaar.
Nu klinkt dat allemaal misschien heel gewoon, dat leven, die dood, die liefde. Voor mij voelt het leven en het gevolg daarvan op dit moment echter als een irritante revelatie die niet stopt een revelatie te zijn (trouwens, wie went aan de gedachte van de dood is gek). Geloof ik het leven zelfs? Rationeel kan ik mijn bestaan niet bewijzen; het kan dat ik mij alles inbeeld en er is ook geen weg om het even na te gaan. Ik kan niet uit mijn lichaam treden. Ik ben dat vraagstuk al te vaak pijnlijk te lijf gegaan, maar recentelijk duikt er daarmee soms een gevoel van irritatie op. Want wat is eigenlijk het belang van de vraag of alles en dus ook ik echt is? Ze valt immers niet te beantwoorden en geeft daardoor niet veel ruimte om in te bewegen. De vraag wijst eindeloos de weg terug naar het zelf. Men kan zelfs stellen dat ze een onschuldige vorm van narcisme is. Tegelijk vraag ik mij af uit welke bron de vraag en haar dringendheid komt. Ben ik gek? Of vertelt het opkomen van de vraag of alles echt is niet meer over de samenleving dan over mijzelf? Mogelijkerwijs komt de vraag alleen maar zo sterk naar boven wanneer er een kloof is tussen mij en die samenleving en het leven daarbinnen vervreemdend en niet vanzelfsprekend voelt.
Nee, ik ben normaal en alle anderen zijn abnormaal omdat ze nooit tot de vraag komen! Wellicht is de vraag een logische consequentie van het bestaan. Haar onmogelijk antwoord toont de onoverbrugbare scheiding tussen het ik en de wereld en bijgevolg de tragische basis van het bestaan; het verpletterende eenzaam-zijn met het lichaam en de resonanties ervan die men nooit volledig kan delen.
Ook al is het pijnlijk, het besef van die kloof voelt belangrijk. Juist het aanvaarden van het feit dat ik nooit een onbetwistbare bevestiging van mijn bestaan ga kunnen vinden (de absurde grondslag van het leven), opent een verlangen om mij zonder schroom aan de wereld toe te wijden. Er ontstaat een lichtheid waardoor er zowel minder op het spel staat (het ik wordt minder belangrijk) en tegelijk bloed-serieus alles op het spel staat (de wereld). Het is in plaats van een evidentie een keuze of ik in de wereld geloof. Toch voel ik in zekere zin de verantwoordelijkheid om in haar te geloven. Als ik dat niet doe neem ik bijvoorbeeld de mensen die pijn in haar ervaren ook niet voor waar. Misschien ben ik dat geloof hun, en niet te vergeten mijzelf, schuldig. Want wanneer ik blijf twijfelen kan ik noch plezier noch overgave beleven en dat wil ik mijzelf niet aandoen. Los van alles gaat het pijn doen als ik tegen een deur loop, dus ben ik er, vals of niet.
Daarnaast is het super cool dat de scheiding toestaat om niets in de wereld als een gegeven te moeten beschouwen. Omdat mijn ervaring in zijn geheel een compleet nieuwe, nog nooit gewezen, oorspronkelijke is, heeft zij de kracht om alles in de wereld in vraag te stellen. Ze heeft in eerste instantie niets met een andere ervaring te maken. Daarom kan niemand stellen dat ik bijvoorbeeld met een orde zou moeten samenvallen omdat ze natuurlijk of voor iedereen gepredestineerd zou zijn (bovendien is de vraag of iets natuurlijk is niet interessant). Maar, de scheiding betekent in geen geval dat ik geen verantwoordelijkheid meer heb tegenover mijn medemensen of elke daad kan verantwoorden omdat ze in mijn specifieke ervaring wel rechtens is. Integendeel, ze sluit niet uit dat we innig met elkaar verweven zijn en impact op elkaar hebben die voelbaar is.
Ik benader dit natuurlijk vanuit de ratio en de logica (een benadering die godverdomme belangrijk is); vanuit een fysieke realiteit bekeken verliest veel van wat ik zeg echter zijn geldigheid. Met 'fysieke realiteit' bedoel ik het voelbare, holistische ervaren van de wereld, maar geenszins iets wat de tegenstelling tot het denken zou vormen. Die realiteit is eindeloos. Daarnaast zijn er sowieso nog duizend dingen die we met onze menselijke perceptie niet kunnen vatten.
Dat het er-zijn niet meer vanzelfsprekend voelt is dodelijk. Toch opent het wegen die de ervaring rijker maken en haar een enorme diepte en warmte geven. Misschien wil ik ooit nooit meer terug naar vanzelfsprekendheid.
Soms, als ik stap, merk ik op dat ik ogen heb. In een klap overdondert het mij dat ik kan kiezen naar waar ik mijn blik richt. Fantastisch. Dan ben ik diep dankbaar dat ik deel mag zijn van dit gebeuren hier, met jullie. Een andere keer voelt het weer doodeng. Ik had me nooit kunnen inbeelden dat het leven zelf zo ongeloofwaardig kan voelen. Wat maakt het eigenlijk uit? Doei, ik ga mij even in de stralen van de zon smijten. this state of emergency how beautiful to be (Uit het lied Jóga van Björk)