1. fragmenten uit 'brieven aan een fictie (op een zomerdag vanuit karel van hulthemstraat 22)' (15 juni 2018 - NOTES FROM #4)
(…) 2. Een ochtend
Ik word wakker door het licht dat tussen mijn gordijnen de kamer binnenvalt. Het is reeds lente. Blauwe lakens. Ik word gelukkig van verlichte ochtenden. Er staan drie wijnglazen rond het bed, nog half gevuld met rode wijn. Drie individuen in een bed. Wanneer ik het bed uit wandel, ben ik alleen. De keuken is een zee geworden vannacht en ik blijf maar zwemmen. En daar zit je dan aan de keukentafel. Een rechthoekige donkere houten tafel (maar je kan het hout enkel ontdekken wanneer je naar de poten kijkt, want er ligt een wit met rood geruit tafellaken op). Daar zit je dan te spelen met je aansteker. De zee blijft stromen en ik maak een strand waar ik koffie voor je zet. We blijven de perfecte ochtend opzoeken, en dwalen er een hele zee voor rond die een omkadering heeft en enkel een eeuwigheid pretendeert. Ik droomde gisterennacht dat mijn appartement onder water stond. Ik voelde een panische angst omdat ik bang was de vloer te verpesten. Ik denk de hele tijd aan dat hout. Maar in de keuken liggen tegels. Er ligt eentje los. Daar is een verhaal aan verbonden maar ik kan enkel vertellen wat ik me herinner of wat ik verzin. Ik ben verliefd op mijn eenzame ochtend zonder gemis. Jij vertrekt vroeg. Ik ontwaak en mijn ogen spelen met het zonlicht. Pablo, mijn vogel, komt naar me heen gevlogen (hij wil nooit alleen opstaan). Na een paar bladzijden te lezen, stap ik het bed uit. Wandel door de woonkamer, door het gangetje, de keuken binnen. Tegels. Licht. Jouw kruiden zijn tegen het raam aan het groeien. Toch vergeet ik ze steeds water te geven. Ik geef Betty en Maria, mijn vissen, te eten. Zij zwemmen. Een ronde donkerbruine keukentafel (stond vroeger in het huis van mijn groottante). Een aquarium. Een opbergruimte in de rechterhoek (de wanden ervan zijn nieuw en moeten nog wit geschilderd worden). Twee filmaffiches van Jean-Luc Godard tegen de achterste muur. Rechts ‘Le Mépris’ – een getekende versie van Brigitte Bardot liggend op haar buik met een boek rustend op haar onderrug. De poster is gemaakt in Brussel maar ik heb hem gekocht in Parijs, aan de Seine. Onderaan staat ‘De Verachting’. Ja, in het Nederlands dus. Daar kwam ik pas later achter. Links ‘A Bout de Souffle’. In de rechterbovenhoek het gezicht van Jean Seberg met daaronder een rennende Jean-Paul Belmondo met een geweer in zijn hand. De titel staat groot gedrukt op de poster. De eerste letters van de woorden zijn zo geplaatst dat ze een trap lijken te vormen. Aan dezelfde muur: een laag dressoir met drie schuiven (was een hele tijd eigendom van mijn moeder). Aan de tegenovergestelde muur is het keukenmeubel geïnstalleerd. De bladen hebben een grijze kleur, de keukenkasten zijn wit met metalen hendels. Rechts is de afwasbak. Links het gasvuur. Daarboven de dampkap. Daarnaast staat ook nog een waterkoker en een hoopje kruidenpotjes. Een pan van gisterenavond staat nog in de afwasbak. Aan de rechtermuur hangen twee rekjes met elk drie planken (blauw, rood, geel – in een verschillende volgorde) daarop staan glazen potten met pasta’s, verschillende soorten rijst, linzen en rode bonen. Op het rekje rechts staat er een plant op het tweede schap, op het rekje links een cactus en een plant op de bovenste plank. Bij beide staan er op de bovenste plank verschillende flesjes met olie. Daaronder is er eenzelfde keukenblad. De oven staat op het keukenblad. Er ligt een brood naast de oven. Onder het aanrecht zit (links) een wasmachine en (rechts) een vaatwasmachine. Links van de oven staat nog een koelkast met een kleine diepvries bovenaan. De microgolf staat bovenop de koelkast. De koelkast grenst aan de opbergruimte (die nog wit geschilderd moet worden). Ik open de deur en neem eten voor Pablo. Wanneer ik Pablo eten heb gegeven, begin ik aan mijn eigen ontbijt. Ik neem de steelpan en doe er 500g havermout in. Ik zet het vuur aan. Ik voeg rijstmelk toe aan de havermout terwijl ik in de pan roer. Na een heel kort tijdje ontstaat er een pap. Ik draai het vuur uit en laat het even rusten. Ondertussen snijd ik een appel in stukken. De stukjes appel voeg ik dan toe aan de pap. Ontbijt. Mijn grootmoeder heeft lang havermoutpap gemaakt voor mijn vader. Ze kwam ook heel lang ontbijt maken voor mij en op een bepaald moment begon ze dan ook opnieuw ontbijt te maken voor mijn vader (aangezien hij een hernieuwde verslaving aan havermoutpap had gekregen). Op een bepaald moment kon mijn grootmoeder niet meer ’s ochtends langskomen, toen moest hij het zelf leren. Nu maakt hij dus nog steeds, zeer routineus, zijn havermoutpap. Soms eerder als lunch dan als ontbijt, maar nog steeds. Mijn vader houdt wel van herhaling. Het grappige is dat ik de geur van havermoutpap in de ochtend vroeger altijd afgrijselijk vond. Het was pas toen ik met een vriendin een kamer in de Leeuwstraat huurde dat ik havermoutpap begon te appreciëren. Zowel de geur als de smaak. Zij maakte het ook, elke ochtend, en ik wende eraan en begon er zelfs van te houden. Nu ben jij het die de geur van havermoutpap haat in de ochtend. Een vriendin van me maakte vorig jaar een foto van me toen ik in mijn bruine lederen zetel zat (waar ik het nog niet heb over gehad) met mijn potje havermout en Pablo op mijn hoofd. Ik vond dat een mooie beschrijving van mijn ochtend.
(…)
5. Een wandeling
Zomerdag en zomernacht. Zwemmen. Waarheen? Ik ben nog in het ongewisse. Mijn vis is uit het raam gesprongen en op de grond neergekletterd; om daarna te smelten en in zijn eigen vocht terug aan een zwemmende tocht te beginnen. Een gele vis laat de blauwe oppervlakte smelten. Het is een evolutietheorie. Wanneer ik mijn huis verlaat, ga ik twee keer naar buiten. De eerste keer open ik de deur van mijn appartement. Twee sloten. Het bovenste draai je open naar rechts. Het onderste draai je open naar links (twee keer draaien). De deur gaat open en mijn voeten raken het grijze tapijt al aan. Ik draai me om naar de deur. Wit. Trek aan de metalen klink. Sleutel in het sleutelgat. Draaien naar links om vast te maken (twee keer). Ik laat mijn sleutelbos in mijn tas vallen. Ik wandel: twee zeven drie twaalf vier elf twee. Ik zet twee stappen en ga dan zeven treden naar beneden. Ik zet drie stappen en ga dan twaalf treden naar beneden. Ik zet vier stappen en ga dan elf treden naar beneden. Ik zet twee stappen en open de voordeur. De metalen klink naar links draaien, doorheen de deur stappen (een nieuwe binnenkomst en buitengaan!), twee treden afdalen. Linkervoet en daarna rechtervoet op de stoep in de Karel van Hulthemstraat. Aan het einde van de straat (rechts) is een rondpunt waar het middelpunt een boom is. Een oude boom. Een boom die zo’n herkenningspunt vormt voor vele mensen dat hij is volgeladen met betekenis. De stoep is vorig jaar vervangen. De weg is klaar sinds vorige week. De straat is opnieuw nieuw en ik voel een gemis naar al dat blauw. Ik was waarschijnlijk één van de eersten die de nieuwe stoeptegels aanraakte of wiens fietsband de nieuwe aangelegde weg bereed. Mijn blauwe afdruk op het maagdelijke oppervlak. Of misschien was jij dat wel? Wanneer ik mijn voordeur achter me laat, ga ik meestal naar links (en dus niet rechts: niet naar de boom). Ik denk niet dat er veel sporen van me te vinden zijn aan de rechterkant. Een spoor van mijn fietsband die zich een weg baant naar het station. Al is die waarschijnlijk al uitgewist. Het is niet meer dezelfde straat als vorige maand. Karel van Hulthem. ‘Bibliograaf’ staat op het straatnaamplaatje. Wikipedia vertelt me ook: Gents bestuurder, intellectueel die bekend is vanwege zijn bibliofiele verzameling en zijn levenslange inzet voor de bevordering van de wetenschappen, kunsten en letteren. Hij is in Gent geboren op 17 april 1764. Er is een handschrift naar hem vernoemd: het Hulthemse handschrift. Door dat handschrift overleefden bepaalde theaterstukken (bijvoorbeeld de abele spelen) de tijd. Hij kocht het handschrift in 1811 van een notaris uit Brussel. Karel is de grondlegger van het Museum voor Schone Kunsten in Gent, de Bibliotheek van de Centrale School (hieruit vloeiden de Universiteitsbibliotheek en Openbare Stadsbibliotheek van Gent voort). Karel. Na al die levenslange inzet eindigde zijn leven op 16 december 1832 in Gent. De straat uit en dan naar links. Rennend de berg afdalen en, door zo’n gigantische snelheid, tuimelend op een nieuw kruispunt arriveren, om toch maar blijvend naar beneden te tuimelen. Recht het water in. Ik bewandel de straten en kan alleen maar denken aan tijd. Het is een zomerdag. Mijn zonnebril staat op mijn neus, en mijn ogen jeuken al van de prikkende zon. Op zo’n zomeravond leg ik mijn hand op de stenen om te voelen hoe hard de warmte er is ingetrokken. Er zijn plekken op de wereld waar je de warmte uit de stenen onder je voeten kunt voelen. Ik woon hoog. Ik kan voelen hoe mijn straat gloeit. De berg opstappen veroorzaakt zelfs minder zweet dan het binnenkomen in de Karel van Hulthemstraat. Wanneer ik mijn huis verlaat, zoek ik altijd de koelte op. Ik bewandel de straten en kan enkel denken aan een geschiedenis, die misschien niet langer onder mijn voeten ligt maar wel in de aangrenzende muren zit. Ik ben op zoek. Maar ik ben niet zeker wat ik wil gaan vinden. Ik kruip in een verbeelding van duizenden vragen en zoek een antwoord in het nu. Ik zoek een antwoord in het gebouw dat ik tegemoet loop, de straat die ik insla, de berg die ik naar beneden tuimel, de voetganger die me kruist, de geur die mensen hun sporen markeert op de al verlaten straat. Ik zoek de eerste vingers die een steen omklemden die nu deel is van een huis, een woonplaats, een grens. Ik wou dat ik alle mensen kon zien die in elk huis hebben gewoond waar ik voorbij wandel. Ik vraag me af hoe dit is geworden wat het nu is. En doordat ik me wentel in het afvragen binnenin een verbeelding, versmelten realiteit en verbeelding voor me samen. Ik vervorm het nu naar een boek dat al geschreven is. Ik voel de behoefte mijn blauw water overal doorheen te laten kletteren. Mijn vis zoekt zijn vruchtwater terug op. Gele beestjes eten zandkorrels en muteren. Ze baren nieuw leven met een nieuwe taal. Ze bouwen ruimtes die wij niet kennen. En ook niet kunnen ontdekken. Het is een warme zomerdag. Ik wandel en blijf verwonderd en verbaasd over een wereld die ik niet ken. Zowel de wereld die zich afspeelt in mijn hoofd als die waar ik naar kijk. Mijn ogen zijn twee blauwe gaten die op zoek gaan naar herkenningspunten. Volgens mij ben ik net besmet met een oriëntatiestoornis. De realiteit is opgeslokt door een blauwe bol die om zijn as draait. Ik heb een onoplosbare dorst. Ik wandel over bruggen die me dragen over rivieren van gele verf. Aan de oever staan duizenden mensjes in rode badpakken. Ze wagen de sprong of gaan de sprong wagen. Ik denk niet dat ik zo’n rood badpak draag. Ik ben op zoek naar een ontstaan, naar een begin, naar een binnenkomst van duizenden gebouwen. Een mars van materialen en objecten. Ik blijf maar rennen en kijken. Verdomme, ja ik ben aan het staren. Ik ben aan het staren. Ik heb het door want jij kijkt naar me. Je kent me. Je probeert hallo te zeggen. Je probeerde dat al met een blik maar die vang ik dus niet op. Daarom kies je ervoor geluid te produceren. Er bevindt zich zo’n onrust in mijn lichaam dat mijn ogen niet meer bij mijn lichaam lijken te horen. Ik ben onrustig. Ik ben onrustig omdat ik het gevoel heb dat niks meer aan het ontstaan is maar steeds in een cirkelvormige herhaling opnieuw komt en komt en komt. Wat als ik geen begin meer kan creëren? Wat als een begin niet meer bestaat? Wat moet ik nu met mijn ochtenden? Ik zoek je overal. Ik weet nog niet wat voor liefde dat dan is. Maar blauw staat je goed. Ik draai me om. Wandel de berg op in een rustig tempo. Rechtsaf. Karel van Hulthemstraat. 22. Sleutels zoekend in de tas. Helemaal aan de oppervlakte. Sleutel in het sleutelgat. Naar rechts draaien en duwen. Deur dicht. Brievenbus. De tweede van de linkerkant. Omdraaien. Elf treden omhoog. Vier stappen. Twaalf treden omhoog. Drie stappen. Zeven trappen omhoog. Twee stappen. Stilstaan. Welke sleutel? Sleutel in het sleutelgat. Twee keer naar rechts draaien. Deur open. Deur sluiten. Twee sloten: onderste twee keer naar rechts draaien, bovenste één keer naar links draaien. Ik adem uit. Mijn longen zijn geel (en blauw). Je glimlacht ontspannen.
(...)
8. Blauw
Wat als alles wat ik zie opeens blauw zou zijn? Een wereld van alleen maar verschillende tinten blauw. Zou ik dan dichterbij een zee komen? Een openscheurend oppervlak zoekend naar water. Naar elke vorm van water. Ik wil wel huilen om mijn verzinsels te gaan onderbouwen. Ergens onderweg ben ik de betekenis van het woord ‘realiteit’ kwijtgeraakt.
Mijn nek is blauw. Mijn longen zijn geel en blauw. Mijn ruggengraat is blauw. Mijn keel is blauw. Mijn tast is blauw. Mijn synoviale gewrichten zijn blauw. Mijn tepels zijn blauw. Mijn scheenbenen zijn blauw. Het laken waar ik onder lig is blauw. Het kussen waar mijn hoofd op rust is blauw. Ik ontwaak tussen een blauw. De kamer in mijn ouderlijke huis die ooit de mijne was, is vol van blauw. De ruimte zoekt zelf een weg om een zee te worden. Mijn vader heeft een hele blauwe periode gehad, die nooit echt is weggegaan. Zijn vrijwillige uniform bestond uit grijs, zwart en blauw. Vooral blauw. Hij voelt een grote connectie met de zee en soms zie ik hem zichzelf verbeelden een zeeman te zijn. Een ijdele zeeman weliswaar. Hij draagt veel blauw. Hij heeft ook een paar blauwe schoenen die altijd opvallend zijn. Het lijkt slangenleer te zijn met een soort van wit en blauwe wash. Ik word steeds meer fan van dat paar schoenen. Mijn vaders grootvader was geboren in Zeeland (Nederland) en is dan verhuisd naar een dorp in België om een leven op te bouwen met zijn vrouw. Weg van het volkse zeemansleven. Mijn vader had altijd een gigantische drang naar dat achtergelaten leven in Zeeland. Een nostalgie naar iets wat nog niet ervaren is.
Blauw staat je goed. Ik weet niet of ik even geobsedeerd ben met blauw als met geel, ik ben er nog niet helemaal over uit. Blauw staat je goed. Mij ook. Iemand vertelde me onlangs hoe mijn ogen zo goed bij mijn jas stonden, dat vond ik leuk. We lachten. “Of je jas goed bij je ogen.” Exact hetzelfde blauw. Ik hou van water, van de verschillende soorten ervan. Zee, tranen, drinkwater, rivierwater, ik associeer water met blauw terwijl ik al meer niet-blauw water heb gezien dan blauw. Je liet me laatst naar een nummer luisteren, daar zongen ze ‘blauw staat je zo goed’. Dat nummer heeft alles te maken met water, met blauw, voor mij. Ik maak in m’n hoofd allerlei associaties die nergens op slaan, die mijn hele net van gedachten en gevoelens ergens samenspinnen. Het ziet er allemaal blauw uit. Ik hield ervan dat het nummer, zonder dat we dat hadden gepland, zich bleef herhalen. De eerste keer waren we verbaasd en daarna wisten we dat het zou komen, dat één van ons het ooit zou moeten stoppen maar dat we dat ook wel even konden uitstellen. Dat stoppen. Ik heb het gevoel dat (in die bruine lederen zetel van me) altijd de momenten ontstaan waarop we samen zijn en iets vooral niet willen laten stoppen maar gewoon willen laten gebeuren, zonder zelf in te grijpen, zonder zelf actie te ondernemen. Daar hou ik van. Een moment; de tijd, die ik niet bevat. Maar op zo’n moment kan ik er me bij neerleggen, eindelijk, en misschien een rust vinden die ik anders altijd ontloop. Na een aantal keer, ik vind het nu jammer dat ik ze niet heb geteld (dat ben ik vergeten), vroeg je me of ik de tekst al uit m’n hoofd kende. Ik ken nog steeds enkel: “en blauw staat je zo goed”, en ik weet wanneer het refrein inslaat. Ik zoek je overal. Ik weet nog niet wat voor soort liefde dat dan is. In mijn keuken, in de keukenkast boven de afwasbak, de tweede van de rechterkant (of de tweede helft, hangt ervan af hoe je het bekijkt), staan koffiekoppen. Een aantal van de koppen zijn blauw. Ik dacht eraan omdat ik gisteren, na een lange periode, koffie inschonk in één van die koppen. Het was een kleine waarin turquoise blauw overging in een diep blauw. Er is nog een andere, een grotere – ik denk zelfs mijn grootste kop – die vooral bestaat uit turquoise maar dan aan de bovenste randen op en af flirt met grijsblauw. De kop met de normaalste grootte bestaat 1/3 uit lichtblauw en gaat dan, voor de overige 2/3, over in geel. Dat is mijn favoriete kop. Niet om de vorm of de grootte (kon beter) maar om de kleur. Mijn favoriete album en albumcover van King Gizzard & The Lizard Wizard is ‘Sketches of Brunswick East’. Het heeft ongeveer dezelfde kleurcombinatie als die koffiekop. Ik drink geen koffie thuis. Ik ben zo’n snob die koffie gaat drinken. Dus ik maak enkel koffie voor mijn bezoekers. En enkel degene die erom vragen, want normaal geef ik thee. Ik hoop dat mijn volgende aankoop voor de keuken een goed koffieapparaat wordt. De enige reden waarom er koffiefilters in mijn schuif liggen (de middelste onder het aanrecht) is omdat mijn moeder dat van me eist. Ik heb veel thee. Gisteren dronk ik thee, vandaag nog niet. Ik creëer steeds nieuwe liefdes. Op dit moment voel ik een enorme grensoverschrijdende liefde voor de blauwe vis. De blauwe trekkervis. De blauwband papegaaivis. De blauwe koffervis. De blauwe mandarijn pitvis. De blauwe rifbaars. De blauwe torpedobaars. Het blauwgroen juffertje. De blauwrugeenhoornvis. De Picasso doktersvis.